Nancy Salgado, een boze medewerkster van McDonalds, vroeg afgelopen najaar aan de president van McDonalds USA Jeffrey Stratton hoe zij als moeder van twee kinderen in hemelsnaam rond moest komen van 8,25 dollar per uur. Ze had in de tien jaar dat ze voor het bedrijf werkte nog nooit een salarisverhoging gehad. Stratton, die de hoofdspreker was bij een bijeenkomst van de Union League Club of Chicago waar Salgado met haar collega’s protesteerde, verdient minstens 1200 dollar per uur. Hij negeerde de vrouw vijf minuten en vertelde de bezorgde moeder daarna met superieure neerbuigendheid dat hij al veertig jaar bij het bedrijf werkte, waarmee hij eigenlijk zei: ‘als je niet klaagt, kan je over dertig jaar net zo veel verdienen als ik’. De boze vrouw werd vervolgens het gebouw uitgewerkt, waarna ze een uur werd vastgehouden door de politie en te horen kreeg dat ze misschien gearresteerd zou worden. Ze kwam er vanaf met een waarschuwing.
Het het onbegrip waarop Salgado stuitte en het enorme verschil in beloning tussen haar en haar baas zijn symptomen van groeiende sociaaleconomische ongelijkheid die in de V.S. zorgwekkende proporties begint aan te nemen. Salgado en Stratton leven bijna letterlijk in twee verschillende werelden. De kloof die hen scheid wordt dieper en breder omdat het politieke systeem in de V.S. steeds gebrekkiger functioneert. De Amerikaanse econoom en Nobelprijswinnaar Joseph Stiglitz publiceerde in 2012 The price of inequality waarin hij uitlegt hoe het zo ver heeft kunnen komen en wat er aan gedaan kan worden.
Business as usual
Stiglitz is een tegendraadse econoom en een fel criticus van de westerse aanpak van de recente crises. Ook de manier waarop de globalisering is vormgegeven door westerse landen wordt door hem afgewezen. Het economisch Gouden Kalf van onze tijd, de notie van efficiënte markten en onbeperkte economische groei, mag een aantal butsen hebben opgelopen – tot een fundamentele herwaardering van het economische systeem heeft het niet geleid. Overheden hebben na de schok van 2008 geprobeerd om zo snel mogelijk weer terug te keren naar ‘business as usual’. Veel verder dan halfslachtige pogingen om de excessen van de markt te reguleren is men niet gekomen.
Stiglitz’ boek beperkt zich voornamelijk tot de V.S. maar biedt ook voor lezers buiten de V.S. interessante inzichten. De inkomensongelijkheid is in de V.S. groter dan in andere westerse landen, maar feit blijft dat bijna overal in de westerse wereld de inkomensongelijkheid groeit en er een maatschappelijke tweedeling dreigt te ontstaan tussen de ‘haves’ en de ‘have nots’. Het naoorlogse economische succes was tientallen jaren gefundeerd op een gematigd kapitalisme waar de verschillen tussen arm en rijk niet bijzonder groot waren. Maar begin jaren tachtig ging het roer om en werden noties als sociale rechtvaardigheid en solidariteit bij het grofvuil gezet.
Toegegeven, er was goede reden om het systeem op de schop te nemen aangezien het in de jaren zeventig volledig vast liep en overheden met enorme begrotingstekorten kampten. Keynes werd ingeruild voor een meer vrije markt en dat leek in eerste instantie een goed idee. Maar sinds het uitbreken van de kredietcrisis is duidelijk geworden dat markten een gevaar vormen voor de samenleving. Een belangrijke reden hiervoor is dat de markt vaak niet goed functioneert. Markten zijn in Stiglitz’ ogen een prachtig platform om goederen en diensten aan te bieden en af te nemen. Maar de inherente balans die door de klassieke economische orthodoxie aan markten wordt toegeschreven is ver te zoeken. Macht is ook op markten een belangrijke factor. Ondernemingen zijn zo groot geworden dat zij vaak, direct en indirect, een even grote invloed hebben op de levens van individuen als overheden. Waar de overheid vroeger de markt in het gareel hield, hebben multinationals nu een dikke vinger in de pap bij de totstandkoming van wetgeving. Het ligt voor de hand dat die wetgeving daarmee niet het publieke belang dient, maar het belang van de aandeelhouders van dat bedrijf. In een wereld waarin, in de V.S. althans, de zogenaamde tegenkrachten zoals vakbonden geen factor van betekenis meer zijn, betekent dit dat de gemiddelde burger grotendeels overgeleverd is aan de grillen van het bedrijfsleven. De V.S. vervreemden daardoor volgens Stiglitz in rap tempo van haar eigen waarden.
De teloorgang van de Amerikaanse Droom
Volgens Stiglitz is de Amerikaanse Droom een treffende benaming voor een ideaal dat in toenemende mate berust op een illusie. The price of inequality is doorspekt met deprimerende cijfers en onderzoek dat aantoont dat veel overheidsbeleid het publieke belang niet langer dient. Sinds de jaren tachtig is de sociale mobiliteit in de V.S. afgenomen en zijn de reële modale inkomens gedaald terwijl de topinkomens gemiddeld verzesvoudigden. Steeds meer Amerikanen (zo’n 15 procent) leven onder de armoedegrens. Veel afgestudeerden kunnen na hun studie geen baan vinden omdat geprivatiseerde universiteiten belabberd onderwijs aanbieden. Vaak zijn zij de rest van hun leven bezig hun enorme studieschulden af te betalen met het minimumloon dat zij verdienen. De zorgkosten zijn in de V.S. per hoofd van de bevolking gemiddeld twee keer zo hoog als in andere ontwikkelde landen zoals bijvoorbeeld Frankrijk of Nederland, terwijl deze tot voor kort niet universeel toegankelijk was en de kwaliteit ervan te wensen over laat. Toch is het bruto nationaal product van de V.S. is in deze periode bijna verdubbeld.
Waar is al die welvaart terecht gekomen? Stiglitz’ antwoord: bij de rijkste een procent van de Amerikanen (Stiglitz heeft de term the one percent gemunt in een artikel in Vanity Fair vlak voor de Occupy beweging startte). Onder deze groep vallen CEO’s, bankiers en advocaten. Zij hebben de laatste drie decennia een uitzonderlijke machtspositie verworven binnen het politieke en economische systeem van de V.S. en eigenen zich een steeds groter deel van de economische taart toe. Het inkomen van de rijkste tien procent van de Amerikanen bedraagt 226 keer het gemiddelde inkomen van de overige negentig procent. De rijkste een procent van de Amerikanen bezit meer dan een derde van de totale rijkdom van het land.
Stiglitz maakt zich ernstige zorgen over deze ontwikkelingen. Uit talloze studies blijkt dat sociaaleconomische ongelijkheid ontwrichtende maatschappelijke gevolgen heeft. Kindersterfte, geestesziekten, de levensverwachting, sociale mobiliteit: het zijn slechts enkele factoren die negatief beïnvloed worden door ongelijkheid en die ieder individu in een samenleving raken. We hoeven ons slechts te wenden tot de zogenaamde ‘failed states’ in Afrika om te zien hoe ontwrichtend sociaaleconomische ongelijkheid kan zijn. Deze landen kenmerken zich door een hoog criminaliteitscijfer, corruptie, een gebrek aan sociale cohesie en een falend politiek systeem. De opstanden in Tunesië, Egypte, Syrië en Libië werden voor een belangrijk deel gevoed door de sociaaleconomische ongelijkheid in deze landen, waar een handvol families vrijwel alle macht en rijkdom bezitten. Samenlevingen die een grote sociaaleconomische ongelijkheid kennen, hebben vaak te kampen met lage economische groei. De V.S. zijn geen dictatuur in het Midden Oosten, maar de enorme macht die de Amerikaanse elites hebben en de rappe uitholling van de middenklassen kunnen op lange termijn tot onrust leiden. De ongelijkheid in de V.S. heeft nu al tot gevolg dat de V.S. met een groeiende horde armen, daklozen en werklozen te kampen heeft die er lichamelijk en psychisch vaak slecht aan toe zijn.
Land of the rich, home of the wealthy
Volgens Stiglitz is er een waaier aan oorzaken aan te wijzen voor deze teloorgang van de Amerikaanse Droom. Hij behandelt deze puntsgewijs in zijn boek waarbij hij er goed in slaagt om de feiten voor zich te laten spreken. Met onwrikbare logica toont hij hoe alle factoren in elkaar grijpen. Van onderwijs tot milieuwetgeving en programma’s voor de meest behoeftigen van de maatschappij: keer op keer blijkt hoe groot de kloof is tussen de Amerikaanse elite en het gewone volk, waarbij de laatste groep het moet afleggen tegen de belangen van de eerste. Al deze ontwikkelingen hebben een ding gemeen: ze zijn het resultaat van het politieke proces, niet van abstracte marktkrachten. Ongelijkheid is het product beleid (of het gebrek daar aan) en dit wijst op een disfunctioneel politiek systeem waarin niet de belangen van alle kiezers behartigd worden, maar slechts van diegenen die in staat zijn het politieke proces te beïnvloeden. De V.S. verworden langzaamaan tot een oligarchie, een tragisch lot voor een land dat eens het toonbeeld van een moderne democratie was.
De innige verstrengeling van de politieke en zakelijke elites in de V.S. is de belangrijkste oorzaak voor het disfunctioneren van het politieke systeem. In het algemeen kan gesteld worden dat het moderne aandeelhouderskapitalisme en het publieke belang elkaar wederzijds uitsluiten. Beursgenoteerde ondernemingen richten zich blindelings op het behalen van een zo groot mogelijke winst per kwartaal – het is hun wettelijke opdracht en het kan hen daarom nauwelijks kwalijk genomen worden. Het probleem is dat deze opdracht leidt tot een destructieve dynamiek: ondernemingen zijn geneigd koste wat het kost winst te genereren en bekommeren zich, in tegenstelling tot wat gelikte marketingcampagnes u willen doen geloven, niet echt om de schade die zij aan hun omgeving toebrengen. Die omgeving moet in de breedste zin van het woord gezien worden: zowel het leefmilieu als gemeenschappen en individuen vallen hier onder.
Door de omvang en rijkdom van deze ondernemingen kunnen zij enorme invloed uitoefenen op het politieke proces, mits dit wettelijk is toegestaan. In de V.S. is dit het geval: bedrijven mogen onbeperkt bijdragen aan verkiezingscampagnes en in Washington wemelt het van de lobbyisten die proberen het wetgevende proces in het voordeel van hun cliënten te beïnvloeden. De gewone burger beschikt niet over de middelen om leden van het Congres te beïnvloeden. Zijn belangen worden daarmee veel minder goed behartigd dan die van de ‘moneyed interests’ zoals Stiglitz ze noemt. Er is, aldus Stiglitz, geen sprake van ‘one man one vote’, maar ‘one dollar one vote’.
Deze beïnvloeding wordt door Stiglitz ‘rent seeking’ noemt. Deze term kent geen Nederlandse vertaling, maar betekent zoiets als het najagen van politieke rentes of gunsten. Politieke rente heeft betrekking op de pogingen van private partijen om een groter aandeel te verwerven in de totale welvaart door regelgeving in hun voordeel te veranderen. Politieke rentes zijn een herverdeling van de bestaande welvaart, waarbij diegenen die niet de middelen hebben om het politieke proces te beïnvloeden een kleiner stuk toebedeeld krijgen dan zij hadden.
Er zijn talloze voorbeelden van politieke rentes te bedenken. Bedrijven proberen milieuwetgeving af te zwakken of te laten verwerpen zodat zij geen kostbare maatregelen hoeven te nemen om schoner te produceren. Belastingvoordelen zijn een ander voorbeeld: veel bedrijven proberen fiscale uitzonderingsposities te creëren door wetgeving te beïnvloeden zodat zij hun winsten grotendeels kunnen behouden. De kwaliteit van publieke goederen waar deze bedrijven van afhankelijk zijn, zoals (water)wegen, elektriciteitsnetwerken, telecommunicatie, onderwijs en de handhaving van de rechtsstaat, komt daardoor onder druk te staan. Investeringen in publieke goederen nemen af wat voornamelijk ten nadele komt van de gewone burger.
In principe zou het fenomeen van politieke rentes in een democratische samenleving ondervangen kunnen worden door de overheid. Overheden zijn immers van het volk, door het volk, voor het volk en dienen zich daarom in te zetten voor het publieke goed; dit is in feite hun enige bestaansrecht. In de V.S. is echter een situatie ontstaan waarin de topmannen van bedrijven vaak hoge bestuursfuncties krijgen na hun carrière in de private sector en publieke bestuurders vaak overstappen naar het bedrijfsleven (Citigroup, een van de grootste banken ter wereld, geeft haar werknemers zelfs bonussen als zij hoge posities bij de overheid weten te verwerven). Daarbij zijn Amerikaanse verkiezingskandidaten voor bijvoorbeeld een plek in het Huis van Afgevaardigden of de Senaat grotendeels afhankelijk van de giften van rijke individuen en bedrijven voor hun verkiezingscampagnes. Verkiezingen zijn in de V.S. zo kostbaar geworden dat kandidaten deze niet kunnen winnen zonder deze giften. Dit leidt onherroepelijk tot een vorm van gelegaliseerde corruptie en nepotisme, waarbij veel volksvertegenwoordigers in het belang van de ‘moneyed interests’ stemmen als er wetgeving in stemming wordt gebracht die voor hen van belang is.
Het resultaat van deze praktijken is al zo’n dertig jaar zichtbaar en werd nog veel duidelijker nadat de Amerikaanse economie weer uit het dal van 2008/09 klom. Ondanks de herstelde economische groei is in 2010 niet minder dan 93 procent van de nieuw gecreëerde rijkdom in handen van rijkste een procent van de Amerikanen terecht gekomen. De groep die als collectief de grootste economische slagkracht heeft, de middenklasse, heeft zijn inkomen en bezittingen in waarde zien verminderen. Dit betekent dat hun uitgaven lager zijn, wat de economische groei niet ten goede komt en wat uiteindelijk zelfs de hoogste inkomens zal raken, simpelweg doordat hun inkomens krimpen door de lagere consumentenbestedingen in de V.S. Uiteindelijk verliest iedereen, aldus Stiglitz.
Occupy! Maar waarom eigenlijk?
Even leek het erop alsof de Amerikaanse bevolking in opstand zou komen, maar de Occupy beweging die in 2011 in New York startte was geen lang leven beschoren. De beweging werd gevoed door een algemeen gevoel van ongenoegen, maar behalve een roep om hervorming van de financiële sector miste men een visie op het grotere probleem, namelijk de inrichting van het Amerikaanse politieke systeem. Occupy miste een duidelijk doel en had geen daadkrachtige leiders. Bovendien zien veel Amerikanen een grotere rol voor de overheid niet zitten, ondanks het feit dat dit hen op lange termijn een betere kwaliteit van leven kan brengen.
Hoe kan het dat zo veel Amerikanen, van wie we mogen aannemen dat zij een gemiddelde intelligentie bezitten, er niet in slagen hun belangen duidelijk te formuleren, laat staan deze te behartigen? Volgens Stiglitz is dit het resultaat van een ideeënstrijd die in de V.S. woedt en die tot een aantal algemeen geaccepteerde aannames heeft geleid, die niet geheel toevallig overeenkomen met de opvattingen van de rijkste tien procent van de bevolking. Het merendeel van de Amerikanen gaat er vanuit dat iedere dollar die door de overheid uitgegeven wordt er een te veel is, dat alle economische problemen van het land voornamelijk veroorzaakt worden door de overheid en dat markten veel beter functioneren dan in werkelijkheid het geval is. Geen wonder dat Amerikaanse kiezers er niet in slagen hun belangen te behartigen: de instituties die hen de macht geven om dit te doen, worden door hen diep gewantrouwd. Ze zijn zich gaan identificeren met de belangen van de rijkste tien procent. Stiglitz vergelijkt deze situatie met de dystopische wereld van George Orwell’s 1984: doordat de elite bepaald waar over gesproken wordt, blijft de werkelijkheid buiten beeld. Het publieke debat zou zich moeten richten op de vraag wat de overheid kan doen, niet of de overheid zich zou mogen mengen in de economie. Dat laatste is namelijk onvermijdelijk zolang er een overheid bestaat.
De huidige Amerikaanse federale overheid is verre van vleugellam. Ondanks verwoede pogingen om de overheid te kortwieken de afgelopen dertig jaar, is deze nog steeds groot genoeg om een forse invloed te hebben op de economie. Maar omdat bijna nergens geld voor beschikbaar wordt gesteld als dit niet in het belang is van de ‘moneyed interests’, functioneert de Amerikaanse federale overheid als een suikeroom voor het bedrijfsleven. Stiglitz beweert hiermee niet dat er een samenzwering is, maar wel dat de belangrijkste idealen die veel Amerikanen drijven – welvaart en vrijheid – pas voor hen van belang zouden moeten zijn als zij zijn voorzien van de publieke goederen die hen een eerlijke kans geven zoals goed algemeen toegankelijk onderwijs, een fatsoenlijk minimum loon, ontslagbescherming en een universele ziektekostenverzekering. Dit vereist een ander ideaal, namelijk onderlinge solidariteit, maar dat staat haaks op de ‘American Dream’, de idee dat het leven maakbaar is en zowel succes als falen de eigen verantwoordelijkheid zijn.
Het gevolg is dat steeds meer Amerikanen te kampen hebben met armoede, gebrekkig onderwijs en langdurige werkloosheid, wat belangrijke obstakels zijn voor hun sociale mobiliteit. Als Amerikanen werkelijk een eerlijke kans willen om hun Amerikaanse Droom waar te maken, zullen ze een slagvaardige overheid nodig hebben die er voor kan zorgen dat individuen redelijk gelijke kansen hebben om zich te ontplooien en dat ieder individu en bedrijf daar naar draagkracht een bijdrage aan levert. Maar zolang zij de overtuiging aanhangen dat de overheid minder zou moeten doen, niet meer, graven zij ongewild hun eigen sociaaleconomische graf en gaan degenen die al welvarend zijn er met de economische buit vandoor.
De wederopstanding van de sociale kwestie
Het economisch systeem dat is ontstaan in de V.S. produceert dezelfde resultaten als het ieder-voor-zich kapitalisme van de late negentiende eeuw en het is niet ondenkbaar dat Europese landen zich op een soortgelijke manier ontwikkelen. Hoewel de Nederlandse inkomensongelijkheid al jaren stabiel is op een relatief laag niveau, geldt dit niet voor de vermogensverdeling of het verschil tussen de armste tien procent van de Nederlanders en de rijkste tien procent. Deze zijn beide enorm gegroeid sinds de jaren negentig: de rijkste 1,3 procent van de Nederlandse bevolking bezit 40 procent van alle vermogen. 80 procent van de Nederlanders bezit slechts 25 procent van het vermogen. Het is voor vermogende mensen vrij eenvoudig om belastingen te ontwijken en hun vermogen te laten groeien. En ook in Nederland is dit het gevolg van politieke beslissingen: in 2001 werd de belasting op vermogen flink verlaagd wat in 2010 werd gevolgd door een verlaging van de erfbelasting. (Zie Rutger Bregman, ‘Hoe groot is de ongelijkheid in Nederland?‘, De Correspondent)
Stiglitz heeft daarom met zijn The price of inequality een belangrijk boek geschreven dat ook voor niet-Amerikanen interessante inzichten biedt. Het boek legt genadeloos bloot hoe de politieke en zakelijke elite in de V.S. zich afkeren van de rest van de samenleving. Stiglitz’ grondige onderzoek en heldere verteltrant nemen de lezer mee op een vaak treurig stemmende en soms angstaanjagende reis. De enorme reikwijdte van het boek – Stiglitz bespreekt alle problemen die volgens hem sociaaleconomische ongelijkheid veroorzaken of verergeren in detail – maken het boek zeer overtuigend. Dit is tegelijkertijd ook het enige zwakke punt van het boek: Stiglitz bombardeert de lezer met feiten en cijfers, waardoor hij zijn betoog soms wat uit het zicht verliest. Verandering is volgens Stiglitz moeilijk maar zeker niet onmogelijk, zoals hij laat zien in het laatste hoofdstuk. Het belangrijkste is dat de middenklassen hun politieke bewustzijn van de waakvlam afhalen, maar daar zal wellicht eerst een nieuwe politieke of economische crisis voor nodig zijn.
De optimist zou al enige lichtpunten kunnen zien en deze komen uit onverwachte hoek. Sociaaleconomische ongelijkheid was het grote thema van Barack Obama’s vijfde State of the Union toespraak was dit jaar. En een week voor zijn State of the Union was hetzelfde thema onderwerp van het jaarlijkse World Economic Forum in het Zwitserse Davos, een gesloten bijeenkomst voor de zakelijke en politieke elites van de wereld. Als zowel de president van het machtigste land ter wereld als de elites van die wereld zich zorgen maken over een onderwerp dat jarenlang onder het tapijt geveegd is, dan moet er wel iets aan de hand zijn. Zoals een anonieme topman in Davos uitlegde: “vergis je niet in de sfeer van nu. Een politiepistool dat per ongeluk afgaat tijdens een demonstratie in Madrid, en je hebt een opstand.”(NRC Handelsblad 25 januari 2014). Het nieuws diezelfde week dat de 85 rijkste mensen van de wereld evenveel bezitten als de 3,5 miljard armsten, zal de onrust niet weggenomen hebben. Het volk zou wel eens kunnen gaan morren.